Ons dialect
Hieronder staan diverse artikelen van "Plat praote" zoals deze eerder in dorpsblad Globaal zijn gepubliceerd.
Plat praote 1
In een aantal artikelen probeer ik ons dialect wat in de schijnwerpers te zetten.
Het Bèks en Gruunings behoort tot de Brabantse dialecten en wel het Land-van-Cuyckse.
Kenmerkend hiervoor zij de drie taalkundige eigenschappen:
- De uitgang -ke bij verkleinwoorden. Mannetje wordt “mènneke “
- De g bij woorden voor “jij” en “jullie”. Wij zeggen hier “gullie”.
- Diftongering ( tot tweeklank worden ) van de ie en uu. We zeggen “tied” i.p.v. tijd en “huus” i.p.v. huis.
We praten steeds minder dialect. Grote oorzaak hiervan is o.a. het verdwijnen van relatief gesloten gemeenschappen, de toegenomen mobiliteit en de opkomst van de media. Ook de huidige digitalisering draagt er toe bij.
Bovendien werd en wordt nog het spreken van dialect in het openbaar door menigeen als minderwaardig ervaren. Een treffend voorbeeld hiervan vind ik nog altijd het feit dat de schrijver van ons Vierlingsbeek volkslied, Frits van den Berg, de tekst in het Nederlands uitbracht en niet in het Bèks!
Nu valt het overigens niet mee om “plat “ te schrijven. Lees daarvoor maar eens een carnavalskrant of carnavalsliedje! Voor diverse klanken bestaan gewoon geen lettertekens. Dat komt omdat het dialect een spreektaal is en geen schrijftaal. Afspraken over de schrijftaal doen er dan ook niet toe. Neem b.v. het woord “huie” . “Ge hoeft nie te huie hur!” Dit werd gezegd tegen iemand die overdreven haastig deed! Een gezegde ongetwijfeld afkomstig uit het boerenleven. Hooien moest immers snel gebeuren. Het kon altijd gaan regenen!
En wat dacht U van “muuj” ? “Dor worde toch muuj van”.
Of van “kraom”. “Gej halt ouwe kroam mar”! In de betekenis van helemaal niets van een ander nodig hebben! Ge hoeft nie te huie hur!
Een handig houvast bij het schrijven van ons dialect biedt het spellingvoorbeeld van dialectclub “Moas en Peel”; te vinden op de website www.wiewabewaart.nl Er worden duidelijke voorbeelden gegeven van alle Brabantse dialecten. Zelfs met geluidsfragmenten!
Het zou leuk zijn als we regelmatig een rubriek gevuld krijgen met typische Bèks/Gruuningse woorden, gezegden en uitdrukkingen. Daartoe doe ik een beroep op U als lezer me daarbij te helpen.
Ik verheug me er nu al op.
Rein Verhoeven
Staaiweg 9
reinverhoeven@gmail.com
0478-631723
06-28578247
Gebruikt naslagwerken:
- ’n Schon boks. Wim Daniels
- Taalgids Noord-Brabant. Jos Swanenberg
- Wikipedia
Plat praote 2
Het grappige van gesproken taal is dat die voortdurend aan veranderingen onderhevig is.
Een van de kenmerken die daarbij een rol spelen zijn de zogenaamde verkortingen. Woorden worden niet meer helemaal uitgesproken maar worden ingekort. Dat praat vlotter terwijl de betekenis hetzelfde blijft. Dat kan vaak tot grappige woorden leiden. We spreken b.v. nu van “bieb” i.p.v. bibliotheek; van “ effe “ i.p.v. eventjes; van “ doka “ i.p.v. donkere kamer, van “ memo “ i.p.v. memory; van “ Sint “ i.p.v. Sinterklaas.
Uit ons dialect kennen we:
Duk (dikwijls)
“ Hej mot duk hoeste. “ Hij moet vaak hoesten.
Vort (voortaan)
“ Nou mot ie vort zèlf zienen hof schoefele.” Nu moet hij voortaan zelf zijn tuin schoffelen.
Àmmol (allemaal)
“ Wàt hedde àmmol in ow boksetès zitte? “ Wat heb je allemaal in je broekzak zitten?
Ààlt (altijd)
“ Tèj is ààlt in’t café te viende.” Theo is altijd in het café te vinden.
Dalek (dadelijk)
“ Kiek uut! Dalek velt den paol nog um! “. Kijk uit! Dadelijk valt die paal nog om!
Blaar (bladeren)
“ Vèèg die blaar efkes bejèn.” Veeg die bladeren eventjes bij elkaar.
Plat praote 3
Dat ons dialect nog leeft blijkt wel uit de diverse reacties die ik tot nu toe heb ontvangen waaronder die van Herman Gerrits uit Groeningen die mij attendeerde op het werk van zijn broer Wim Gerrits. Die heeft een leuke bijdrage geleverd aan het vastleggen van uitdrukkingen en woorden uit het Gruunings dialect. Zie daarvoor op internet plaatsengids.nl en typ Groeningen in. Zoek dan verder onder: Site voor het Groenings dialect.
Een ander geboren Groeninger Jan Denen heeft ook veel woorden en uitdrukkingen uit het dialect verzameld. Hij heeft al eerder verhalen van vroeger in Globaal gepubliceerd onder de naam Nelson.
Zijn bijdrage kunt U over een tijdje ook verwachten.
De vorige keer kon U kennis maken met enkele grappige verkortingen/samenvoegingen.
Hier komen er nog een paar.
- èvvel (evenwel) “ Dè’s èvvel moi mitgenome. “ Dat is evenwel mooi meegenomen.
- wannie (waar of niet) “ Dè’s toch raar! Wannie? “ Dat is toch raar! Waar of niet?
- schaai (schade) “ De schaai viel wel mit.” De schade viel wel mee.
- zaal (zadel) “ ’t Zaal van miene fiets is zeiknat! “ Het zadel van mijn fiets is kletsnat!
- vrommes (vrouwmens) “ Kende gej dè vrommes? Ken jij die mevrouw?
- grei (gerei) “ Smiet ôw grei mar daor ner. “ Gooi je spullen maar daar neer.
- vùn (voor een) “ Wàt het den vùn raar zök àn! “ Wat heeft die voor een rare kousen aan.
- zwelf (zwaluw) “ Dor zit ’n zwelf te broeie. “. Daar zit een zwaluw te broeden.
Plat praote 4
In deze aflevering kunt U Uw dialectkennis even testen.
De meeste ouderen onder ons zullen er wel geen moeite mee hebben. Van de nieuwe generatie weet ik het zo net nog niet.
De oplossing vindt U verderop in dit blad.
Er zit ‘nne merling op onze schansenhoop.
Wàt mot det klötje dor bej ons kötje áchter in d’n hof.
Hej zuukt nie mer ziene stoep te kère.
Za’k mien gert ’s vatte.
Dizze zeikdèèmpels krupe nie wieër.
As ge verrig ziet mak dan mit ‘n schottelslet ’t gutgat schôn.
D’n alde kel zit mar te smèle in ziene prôst.
t’Is seunt det de stekbère allemaol op zien.
In de graaf lag ‘nne gavel en ‘nnen bándel.
Ik heb det derke al ’n stötje nie mer gezièèn.
Er zit een merel op onze takkenhoop.
Wat moet dat ventje daar bij ons schuurtje achter in de tuin?
Hij heeft geen zin meer om zijn stoep te vegen.
Zal ik mijn hengel eens pakken?
Deze mieren kruipen niet verder.
Als je klaar bent maak dan met deze vaatdoek de afvoer schoon.
De oude kerel zit maar te mopperen in zijn leunstoel.
Het is zonde dat de kruisbessen allemaal op zijn.
In de sloot lag een hooivork en een hoepel.
Ik heb dat meisje al een tijdje niet meer gezien.
Plat praote 5
Het gebruik van scheldwoorden in het dialect is behoorlijk omvangrijk.
Sommige komen nu lomp over maar waren vroeger heel gebruikelijk.
U herkent de meeste vast wel!
‘ne Plintenneuker. ‘n Pietje precies.
’n Schietboks ‘n Bang iemand.
’n Klootjong. ‘n Vervelend kereltje
‘ne Lulhannes Iemand die veel praat doch weinig zegt.
’n Meulepèèrd. ‘n Grote forse vrouw.
‘ne ( Lompe ) mök. ‘n Onhandig jongmens.
‘ne Zeiverkloot. Iemand die blijft zeuren.
‘ne Zwetsbuul. Iemand die rare praat verkoopt.
‘nen Dreuge Een saai persoon.
‘ne Schuuperd. Iemand die overal te vinden is; behalve thuis.
‘ne Toegenejde. Een eigengereid iemand? Of . . Een geslepen vrekkig persoon?
‘ne Lamzak. Een nietsnut.
‘ne Verrèkkeling Een lastig, vervelend iemand!
‘n Ovvermàsse klepboks. Scheldwoord voor iemand van over de Maas.
‘ne Zeikerd. Iemand die niets kan missen.
‘ne Fiene. Iemand die overdreven netjes en/of nauwkeurig is.
‘nen Hampeleman. Een onhandig, onbehouwen persoon.
Het ontstaan van het gebruik van bepaalde namen in uitdrukkingen is niet altijd duidelijk.
De Nederlandse taal kent o.a. Pietje precies, Hansworst, nieuwsgierig Aagje, de Benjamin van de familie, enz.
Ons dialect kent er ook een paar. O.a.
Dor hedde Van Gatstoppele ok! Jolige begroeting.
Dor kumt Van Nepscheuten an hur! Jolige begroeting
As ’t toch op mot, dan lust van Gerven ok spek! Jolig antwoord op uitnodiging mee te eten.
D’n Hannes zien. Er gloeiend bij zijn.
’t Laplazerus werken. Keihard werken.
‘nen Slome Tinus ‘n Traag iemand.
Plat praote 6
In deze aflevering komen een aantal uitdrukkingen en zegswijzen aan de beurt. Let wel! Sommige zijn wat minder algemeen. Ze kunnen zich zelfs alleen tot families, standen, verenigingen en beroepsgroepen beperken. Ook kunnen ze ook in andere dialecten voorkomen.
Hier komen er een paar:
“ Gaar gèn zin hebbe.” Helemaal geen zin hebben.
“ Gej kunt mej de hak viole! “. Je kunt me de pot op!
“ Den is hel vur zien lèèftied.” Die is nog kwiek voor zijn leeftijd.
“ Ààchterum is kermis! “. Achterom is kermis. (Dit wordt gezegd als teken van gastvrijheid als je iemand op bezoek krijgt die áán belt of áán wil bellen.)
“ Dèt gaait ‘m nie! “. Dat staat hem niet aan.
“ Van de gavel in de riék lope .“ Van kwaad tot erger worden. (Uitdrukking van de boerderij: een gavel heeft twee pinnen en een riek meer.)
Plat praote 7
Laatst hoorde ik een woord dat een herinnering aan mijn kinderjaren opriep. We gebruikten het in een geniepig raadseltje dat voor de nodige opwinding zorgde. Zaak was wèl dat je een gemakkelijk slachtoffer koos.
Het ging als volgt. Je hield iemand staande en stelde hem of haar de vraag:
“ Eej-meej en speej-meej zaten in ’n bootje. Eej-meej sprong d’r uut.
Wie zààt ‘r toen nog in? “
Het antwoord was natuurlijk Speej-meej, waarop de aangesprokene direct een klodder spuug op zich af zag komen. Hilariteit alom.
Hier komen weer enkele zegswijzen.
“ As de as brèkt velt de kar! “ Als de as breekt valt de kar! (Vooral gebruikt om aan te geven dat je niet zo pessimistisch moet zijn)
“ ’t Lieëp mej dun dur de boks. “ Het liep mij dun door de broek. (Uitdrukking van angst)
“ Wannen drieët! “ Wat een zooitje!
“ Det gôt van èèges! “. Dat gaat vanzelf!
“ Ze zien nog an’t rikroie.” Ze zijn nog aan het overleggen: twijfelen wàt te doen.
“ Lit dor nie zô àn diej’n paol te ruiije. “ Zit toch niet zo met die paal te wrikken!
“ t’Is ràm uut tusse die twee! “. Het is helemaal uit tussen die twee!
“ Gej kunt meej de poekel roetsje! “. Je kunt me de pot op!
Plat Praote 8
De invloed van buitenlandse talen op het Nederlands is aanzienlijk geweest. Neem nu het Frans. De Nederlanden zijn van 1795 tot 1813 door de Fransen overheerst. In de taal zijn daar talloze sporen van te vinden.
Ook ons dialect kent woorden die van oorsprong Frans zijn en fraai verbasterd zijn. Enkele voorbeelden: “ lozie “ (horloge = klok), “ krèk “ (correct = juist), “ permeteren “ (permêtre = toestaan), “ persies “ (précis = nauwkeurig),
“ merakels “ (miracle = wonder),“ sakkerjuu “ (Sacre Dieu = Heilige God), “ nondejuu “, (Nomme de Dieu = Naam van God)
Tot slot weer enkele zegswijzen:
“ Hej is t’r kummelek àn! “.
“ Schiefele mit ’n plat stèntje. “
“ Ge mot flink schokkele! “
“ Dè bàt toch nie! “
“ Gèf mej mar ’n haffel zödjes.”
“ D’r zitte drie kloertse ien de nèèst.”
“ t’Is al ze lève hetzelfde.”
“ Dor lit ‘r ènne te kieèke.”
De vertaling vindt U een eindje verderop in dit blad.
Hij is erg humeurig.
Een plat steentje over het water gooien.
Je moet moet flink schudden.
Dat helpt toch niet.
Geef mij maar een handvol zaadjes.
Er zitten drie naakte jonge vogels in het nest.
Het is ook àltijd hetzelfde.
Daar ligt er eentje op apegapen.
Plat praote 9
In het laatste nummer gaf ik enkele voorbeelden van de invloed van de Franse taal op ons dialect.
Een van de lezers gaf mij nog een aardig voorbeeld:
“ Onjeklonje” of “ olleklonje “. ( Eau de Cologne = water uit Keulen )
De Engelse taal heeft weinig invloed op ons dialect gehad.
Het voetbalspel dat zijn oorsprong in Engeland heeft, zorgde voor wat nieuwe woorden, die deels verbasterd werden.
O.a:
“ hens “. ( hands = handen )
“ kieper “ ( keeper = houder, tegenhouder )
“ penantie “ ( penalty = straf )
Tegenwoordig is en wordt onze taal overspoeld met Engelse woorden, mede door radio en tv en het digitale net met zijn world-wide web. Het merendeel van onze ouders heeft pas net na de bevrijding voor het eerst kennis gemaakt met het Engels via onze bevrijders.
Legendarisch is het grapje dat mijn vader vaak vertelde van een Engelse soldaat die in amoureuze omhelzing met een boerendochter in haar oor fluisterde: “ Oh, you sweathart! “. Waarop zij antwoordde met: “ Oh dè’s nog niks! Onze Jan die zwèt vul harder!
Hier komen weer enkele zegswijzen.
“ Strôônt àn de knikker. “
“ De winkel is nog los. “
“ Hej kloit mar wàt àn. “
“ De griesel stòt ien de graas. “
“ Dur de wèkse kleer. “
“ De erpel afschudde “
“ Dè dèrke is an’t boeuke .“ ( uitspreken als de oeu in oeuvre )
“ ’n Haffelke brombère .
De vertalingen staan een eindje verderop.
Trammelant, heibel
De winkel is nog open.
Hij prutst maar wat, hij doet maar wat.
De hark staat in de garage.
Gewone, niet zondagse kleding.
De aardappelen afgieten. Ook een platvloers gezegde als je gaat plassen.
Dat meisje is aan het huilen.
Een kleine hoeveelheid bramen, ‘n handje vol.
Plat praote 10
Grappig dat dialect. Neem nou het gebruik van de lidwoorden ‘n, ‘ne of ‘nen. Dat hangt o.a. af van het zelfstandig naamwoord dat er op volgt.
Is dat vrouwelijk, dan wordt het ‘n. B.v. ’n kat, ’n koe, ’n vlieëg, ’n dèr.
Ook als het onzijdig is, gebruiken we ‘n. B.v. ’n pèèrd, ’n kuke, ’n gezeik, ’n ei.
Bij mannelijke woorden ( verreweg de meeste ) zeggen we ‘ne of ‘nen. B.v. ‘ne zak, ‘ne kèl,
‘ne wòòrst, ‘ne paoter. Behalve. . . als het mannelijk woord met een klinker, of een h, een d of een b begint: ‘nen eikel, ‘nen hôônd, ‘nen dooie, ‘nen beitel.
En dan te weten dat niemand daar over hoeft na te denken. Het gaat gewoon vanzelf.
Heel bijzonder toch!
Hier komen weer enkele uitspraken.
’n Döeure heg.
Drèk trek ik dèn drèk wel uut d’n hof.
Géj valt mit de kôônt ien de bôtter!
Ôvver ‘ne poest strukele.
Dor kumt ’n schoer àn.
Die vrollie lèn mej toch te spektàkele.
En mar knôie.
Ons và het ’nen dèl búúk ôvver knieënt
Hedde al geheuft?
De vertalingen staan een eindje verderop.
Een haag met doorns.
Zo meteen trek ik het onkruid wel uit de tuin.
Jij boft nog eens even!
Over een boomstronk struikelen.
Daar nadert een onweersbui.
Die dames maakten me toch een herrie!
En maar mopperen.
Onze pa heeft veel boeken over konijnen.
Ben je al in de tuin begonnen? ( Dit werd meestal vroeg in de lente gevraagd en had betrekking op de moestuin. )
Plat praote 11
“ Det zèn weej tuus nie hur!”
“ Dè ken ik gaanie! “
Ik hoor dat zo nu en dan van dorpsgenoten, naar aanleiding van mijn artikeltjes in dit blad. Het geeft maar eens te meer aan dat er eigenlijk geen zuiver Bèks/Gruunings dialect ( meer ) bestaat. De besloten gemeenschap van vroeger is al lang niet meer. In de loop van vele jaren is het “ besmet “ geraakt door invloeden van het dialect in de omgeving. Iemand van “buiten” bracht zijn/haar eigen woorden en of uitdrukkingen mee. Het kon er zelfs toe leiden dat bepaalde zegswijzen alleen maar in één familie gebruikt werden.
Zo blijkt het woord “hèmpelke” ( handjevol ) tot het Noord-Limburgs dialect te horen. Wij spreken van “haffelke”. De woorden “ in “ en “ ien “ worden vaak beide gebruikt.
Ook grappig is de uitspraak van het telwoord vijf en vijfenvijftig“ . Wij zeggen “ vijf “ maar wèl “ vijfenvieftig “!
Ken je dialect!
’n Döeure heg.
Drèk trek ik dèn drèk wel uut d’n hof.
Géj valt mit de kôônt ien de bôtter!
Ôvver ‘ne poest strukele.
Dor kumt ’n schoer àn.
Die vrollie lèn mej toch te spektàkele.
En mar knôie.
Ons và het ’nen dèl búúk ôvver knieënt
De vertalingen staan een einde verderop.
Die kerel? Die doet altijd wat hij zelf wil!
Hij staat daar in zijn blootje.
Ben je de zaak kapot aan het maken/aan het verprutsen?
Geen opschepperij hè?
De hond was aan het janken zeg!
De rode kool zit vol pissebedden.
Die twee liggen vaak met elkaar overhoop.
Erg bang zijn.
De spade staat achter in het schuurtje.
Ze zijn hem aan het afranselen.
Plat praote 12
Een grappig verschijnsel in de taal is stafrijm, ook wel alliteratie genoemd.
Het is het herhalen van klanken in een woord of zin. Dit kom je nogal eens tegen. Het klinkt immers speciaal.
B.v. Wammes Waggel, Pietje Precies, enz. In reclames wordt het geregeld gebruikt, zoals: Heerlijk Helder Heineken, Rètteketèt naar Beter Bed, Drie in de rij . . . kassa er bij! enz.
Ons dialect kent er ook verschillende: “ schietschouw “ ( erg bang ), “ as de as brèkt “ ( als de as breekt ), Kobus Kaok, Toon Tik ( oude dorpsfiguren, de laatste was horlogemaker ) “ kiepekoi “ ( kippenhok ), “ stoepe stèke “ ( paardebloemen uitsteken )
Ken je dialect.
“ Hej lit te kume van de pien “
“ Dèn ziet’r schemmel uut. “
“ Heej! Zuutjes àn wà ! “
“ Flink op den paol hingste! “
Biete dunne
“ Wàt ziede toch an’t frotte? “
“ D’es nèvve de knieent af! “
“ Hààlt de moel!”
“ Kiek uut! Dor kumt de pliesie an!”
“ Dor kumt ’n schoer àn.”
De vertalingen staan een eindje verderop.
Hij ligt te kreunen van de pijn.
Die ziet er slecht uit.
Hé! Voorzichtig hè!
Hard op de paal slaan.
Bietenplantjes uittrekken. ( Dit werd tot eind jaren vijftig van de vorige eeuw op het land gedaan omdat er nog geen zaaimachines waren die bieten op afstand konden zaaien. Veel handen waren nodig om de overbodige zaailingen uit te trekken. ( dunnen ) Menig scholier verdiende er in de jaren vijftig zo een zakcentje bij.)
Wat ben je toch aan het wriemelen/prutsen.
Dat is héél erg.
Zwijg/kop dicht!
Pas op! Daar komt de politie aan.
Daar komt een ( onweers) bui aan.
Plat praote 13
Schrauwe, blère, schriesse, boeuke ( spreek uit als oeu in oeuvre ) en janke.
Vijf benamingen uit ons dialect voor huilen.
Schrauwe en boeuke deed men als men echt verdriet of pijn had.
Blère deden alleen kinderen en schapen.
Schriesse was de benaming voor hels schreeuwen. O.a. varkens konden dat.
Janke deed een hond. En het werd gebruikt om ongenoegen aan te geven.
“ Nou hou toch’s op mit janke! “
Ken je dialect.
“ Hej ziet’r uut as ’n durgeschete ert.”
“ Dur de wèkse kleer.”
“ An d’n dunne zien.”
“ Er uut kniepe.”
“ Mien knip zit in de tes.”
“ An de achterste ( letste ) mem hange.”
“ ’n Riefelke vleis.”
“ Hej lit d’n helen tiet te smèle.”
“ Ziede wèr àn’t smoke? “
“ Wor hangt d’n durslag? “
De vertalingen staan een eindje verderop.
Hij ziet er erg pips uit
Door de weekse kleding. Vroeger droeg men alleen op zon- en feestdagen mooie, nette kleding. ( zondagse kleer; goei kleer )
Diaree hebben.
Er stiekem vandoor gaan. Het werd ook wel gezegd van iemand die erg plotseling overleed.
Mijn portemonnee zit in mijn broekzak. ( Vroeger had men vaak een beurs met een knipsluiting. Vandaar het woord knip. )
Het laatst aan de beurt komen en tekort komen.
Een reepje vlees.
Hij ligt de hele tijd te mopperen.
Ben je weer aan het roken?
Waar hangt de vergiet?
Plat praote 14
In ons dialect werd het woord U nooit gebruikt. Bestond eenvoudig niet! Iedereen werd getutoyeerd met “ géj “. Ook je jas werd “ ôwwe “ jas. Dat leidde bij mij soms tot verwarring. Iemand van een “ hogere “ stand, b.v. dokter, onderwijzer of iemand van de “ betere “ middenstand sprak ik in het dialect niet graag aan met “ gej “. Dat voelde niet lekker. En Hollands praten wilde ik eigenlijk ook niet. Herkenbaar?
Ken je dialect.
’t Raokeliezer lit nève d ’n bruspot .
As ge juks het motte krabbe.
De’s ‘nen echte pruuverd.
Dizze toffel stöt hartstikke schoeks.
Pèèr d’r mar op!
Wat lit dèn dor toch te plare!
Dès zeik op ènne rieëk!
’t Is mar ôôzelig bute!
Tègge de wiend ien knèje.
Klöntjesmik mit kruut.
De vertalingen staan een eind verderop.
De pook ligt naast de bruspot. ( elke boerderij had vroeger wel een grote ketel, de bruspot, waar water in verwarmd werd om was te koken of varkensvoer te bereiden. Deze ketel werd met takkenbossen uit de schansenhoop gestookt. )
Als je jeuk hebt moet je krabben
Die man is alcoholverslaafd.
Deze tafel staat erg scheef. ( wankel )
Sla er maar flink op los.
Wat is hij daar toch aan het prutsen? Aanrommelen.
Dat stelt helemaal niets voor.
Het is maar frisjes buiten.
Tegen de wind in trappen.
Suikerbrood met stroop.
Plat praote 15
“ Got nor de mèrt, kopt ’n koe,
stuk van de lèèver, stuk de pèèns,
Kiele-kiele kèèns! “
Hoe vaak zou ik niet zittend op de “ slup “ samen met mijn vader dit versje gezongen hebben. Daar hoorde ook het beurtelings klappen op elkaars handen bij en het eindigde steevast met een kriebel in een handpalm.
Een ander favoriet kinderspelletje van vroeger was “ Hamer, schier of mes.” Vader zat op handen en knieën en wij klommen/sprongen dan op zijn rug. Achter onze rug maakten we óf ‘n vuist (hamer), óf ’n schaar ( twee gespreide vingers) óf ‘n gestrekte wijsvinger (mes). Je was “af” als het geraden werd.
Ik denk vast dat er meer van zulke oude kinderversjes/spelletjes bestaan of bestonden en het zou leuk zijn als we ze in deze rubriek konden opnemen.
Ken je dialect.
As d’r ies lit kunde lekker slibberen.
Eén schaap of meer schoeup?
Bottermelk wurd van romme gemakt.
Al ze lève zit dèn te proeme.
Ôvver de paol gaon.
De piepers afschudde.
Wat binde gej neutelig vandaag zeg!
Den ziet’r uut as’n durgeschete ert.
Ik wis nie dèt gej ’t wáárt!
Hej is zô zat as’n schup!
Ken je dialect.
Als er ijs ligt kun je lekker glijden.
Een schaap of meer schapen?
Karnemelk wordt van koemelk gemaakt.
Altijd zit die kerel te pruimen. ( kauwen op pruimtabak )
De grens over steken.
De aardappels afgieten. ( ook een volkse uitdrukking voor plassen )
Wat ben jij kort aangebonden vandaag zeg!
Die kerel ziet er erg pips uit!
Ik wist niet dat jij het was.
Hij is erg dronken.
Plat praote 16
Een van de reacties op mijn vorig artikel was die van mijn broer Wim die mij attendeerde op het gebruik van “ umstaon “ in onze familie. Het werd door mijn moeder vaak gebruikt als er iets lekkers, b.v. taart of vlaai, te verdelen viel onder haar hapgrage kroost.
Wat hield ’t in? Als een vlaai of taart aangesneden was moest een van ons zich omdraaien. ( um gaon staon ) mijn moeder schoof dan een stuk op een bord en vroeg aan degene die “ umstônd “: “ Vur wie is dit? “
De “ umstaonder “noemde dan een naam en zo werd telkens een stuk toegewezen. Het voorkwam dat er ruzie zou ontstaan over de grootte van ieders stuk. En dat werkte wonderwel!
Ben wèl benieuwd of dit in meer gezinnen gebruikelijk was.
Ken je dialect.
Wàt stodde dor toch te trèmpele?
Zedde gullie vrollieschôl of derreschôl thuus?
Wej won d’r nor toe mar hàn gààr gèn tied.
Ziede ôwwe fiets an’t verkammezeule?
Motte ‘ne wàts um ow ore hebbe?
Mug ik de kom uutscharre?
Wèl klinken, nie stinke!
Zun we same gaon trièzele?
Wàt binde toch ‘nen niksigen hônd!
Jà. Dè hedde mèèj!
Ken je dialect.
Wat sta je daar toch te trappelen? ( ongeduldig, onzeker heen en weer bewegen )
Zeiden jullie meisjesschool of meidenschool thuis?
Wij wilden er naar toe maar hadden helemaal geen tijd.
Ben je je fiets in de vernieling aan het helpen?
Moet je een draai om je oren hebben?
Mag ik de kom uitschrapen?
Wel de lusten, niet de lasten.
Zullen we samen gaan ronddraaien. ( twee kinderen pakten elkaars handen kruiselings vast en draaiden al achteroverhangend, de neuzen van de schoenen tegen elkaar, zo snel mogelijk in het rond. Vooral bij meisjes populair.)
Wat ben je toch een nietsnut!
Ja! Dat heb je soms. ( betrof meestal een geval van pech )
Plat praote 17
In gesproken taal wordt vaak gebruikt gemaakt van woorden die in de taboesfeer horen. Met name woorden van geslachtsdelen of grof klinkende woorden. Ze versterken de emotie. B.v. Klootzak! Dat is zwaar kloten! Hij snapt er de ballen niet van! Lig niet zo te zeiken! Da’s echt kut! Hij verneukt de boel. Ik vind er geen reet aan! Goed pissig zijn! Stront aan de knikker! Ja schijt!
In ons dialect komen we dit verschijnsel ook tegen.
B.v. Ik vuul mej zwaor bezèkt! ( opgelicht ) Strôônt wie het ôw geschete? ( diep vernederende opmerking ) Ik bin zeiknat! Strôôntvervèlend zien! Pissig zien!
Iemand in de zeik zette! ( iemand voor schut zetten ) Schietschouw zien. ( doodsbang zijn ) Gènne nagel hebbe um ow kôônt te krabbe! ( straatarm zijn )
Ken je dialect.
“Lôt dè mar efkes betèje.”
“D’n dieje is zô traog as dikke strôônt!”
“Gèf mej ‘s ’n verket!
“Des ‘ne schraolen herring!”
“Zal ik ôw ‘s ’n tas koffie inschudde?”
“Wej hebbe ze in de tès!”
“Gèn spatjes hebbe wà?”
“Mèrge goi ik d’n hof umspaaje!”
“Wat binde toch ‘ne smiecht!”
“En dègge bedankt ziet dè wètte!”
De betekenis staat een eindje verderop.
Laat dat maar even bezinken.
Hij kan niet hard rennen. ( voetbaluitdrukking )
Geef mij eens een vork.
Dat is een mager persoon.
Zal ik je eens een kopje koffie inschenken?
Wij winnen zeker! ( voetbaluitdrukking )
Je moet niet te veel willen hè?
Morgen ga ik de tuin omspitten.
Wat ben je toch een stiekemerd.
En dat je bedankt bent weet je. ( teleurstelling over iemand uitspreken )
Plat praote 18
Onlangs was ik getuige van de “ beeldenroof “ uit onze kerk. De beeldengroep van het altaar op een aanhangwagen! Toch even slikken! Stille getuigen van het eens ze Roomse leven waarin de ouderen onder ons groot gebracht zijn. Het bracht mijn herinneringen weer even terug naar mijn jeugd. Zoals in vele gezinnen in de naoorlogse jaren baden we de rozenkrans, weesgegroetjes en onzevaders; het hoorde er allemaal bij.
Als we als kleine ukkies bij het slapen gaan ondergestopt werden, ging dat vergezeld van Roomse rijmpjes die ik U niet zal onthouden:
’s Avonds als ik slapen ga volgen mij 14 engeltjes na
Twee aan mijn hoofdeind, twee aan mijn voeteneind
Twee aan mijn linkerzij, twee aan mijn rechterzij
Twee om te dekken, twee om te wekken
Twee om te wijzen naar ’s Heerenparadijze.
Dank lief Heertje
Dank lief Vrouwtje
Dank lief engeltje zoet
Die mij bewaren moet
Voor water en vuur
Voor een haastige dood
In alle eeuwigheid amen.
Een aardig gezegde uit die tijd:
“ Zonder èrèg kunde ok in de hel komme.”
Het werd gezegd wanneer iemand onbewust een ander gekwetst gekwetst had.
Ken je dialect.
Kiek dor, wa’n moi vuggelke!
Wanne praot!
’t Bötje van de schïnk des vur de heund.
Dèt zien schoiers.
Des ‘ne nutte!
Ge mot nie noeule man! ( spreek uit als oeu in oeuvre )
Dor was alles nôvenàànt.
Ik heb lààst van mien knoeuk!
Gej kloit mà verder àn hur!
Héj hèt’m goed hange!
De vertaling staat verderop.
Kijk daar wat een mooi vogeltje.
Wat een gepraat. ( vaak negatief bedoeld )
Het botje van de ham dat is voor de honden.
Dat zijn schooiers ( ook wel benaming voor zigeuners )
Dat is een opstandige kerel.
Je moet geen onzin verkopen man.
Daar was alles zoals het hoorde te zijn.
Ik heb last van mijn benen ( gewrichten )
Jij gaat je gang maar hoor. ( minder prijzende opmerking )
Hij is behoorlijk dronken
Plat praote 19
“ t Gôt um de knikkers!”! ( Vrij vertaald: Geld is macht )
Bej ’t woord knikkers mot ik wèr trug dinke àn d’n tied toen ik as menneke van ’n jor of zeuve/ààcht op schol zat. D’r wier heel wàt afgeknikkerd. De jongesschòl stòònd wor nou Gryphus zit en de spulpats lieëp tot àn de stroat. Onder de hoge liendeböm was ’n strook wor gèn tegels laage, mar harde gròònd: onze knikkerarena. Wéj hàn spesjale spelregels.
Herman Gerrits uut Gruninge het zien herinneringen opgeschreven en Peter Verdiek en ik hebbe hier en dor vur ’n ànvulling gezörgd.
Knikkeren was ook leuk. Het mooiste vond ik het spel, dat begon met: Zulle we knikkere? Lèpinnerol ( “ Lèèst pillen en rolle!” ) Je sprak af hoeveel knikkers ieder inzette. Bijv 3 erin. Je kon ook met meerdere tegenstanders spelen. Ieder zette dan 3 knikkers in. Je trok 2 lijnen op ongeveer 50 à 80 cm van elkaar op een mooi aangetrapt zandveldje of op de speelplaats; 2 lijnen op 3 tegels van elkaar. Degenen die het eerst "Lèpinnerol" had gezegd mocht beginnen. Je nam geknield plaats achter de onderste lijn, nam alle knikkers in de hand en strooide ze over het speelveld. Hierbij moest zeker één knikker boven de bovenste lijn komen liggen of zeker één onder de bovenste lijn. De tegenstander(s) mocht(en) bepalen welke knikker je moest gaan treffen met je bikkel. Hiervoor was het zaak, dat je medespeler(s) een zo moeilijk mogelijke knikker moest(en) aanwijzen. Elke knikker mocht aangewezen worden. Lag de aangewezen knikker tussen de twee lijnen, dan werd de opdracht vaak "onder" Als je dan gooide moesten beide knikkers over de bovenste lijn rollen. Lastig werd het als twee knikkers vlak onder of bij elkaar lagen. Ook "ver" kon een opdracht zijn, zeker wanneer er een knikker ver was doorgerold. Het kon ook voorkomen, dat een knikker precies op de bovenste lijn was terecht gekomen. De opdracht was dan "kop" Je moest die knikker dan precies op zijn kop raken, dus zonder dat je bikkel eerst de grond raakte. Lag er een knikker op ongeveer 1 a anderhalve cm boven de bovenste lijn, dan kon de opdracht "super" zijn. Hierbij moest de knikker dan zo geraakt worden, dat hij rechtstreeks getroffen werd. Nooit mochten de te raken knikker en je bikkel een andere knikker per ongeluk raken. Mikken deed je door je bikkel tussen duim en wijsvinger te houden en daarmee “trefzekere” mikbewegingen te maken. Slaagde je dan was het spel uit en mocht je àlle knikkers houden en een nieuw potje werd gespeeld. Was je af dan mocht de volgende speler verder gaan en alle knikkers opnieuw gooien. Of een knikker “kop” dan wel “super” geraakt was, was niet altijd duidelijk. Het kwam dan ook wel eens voor dat er ruzie over ontstond.
Ik herinner me een potje, bij Wim Ebben op het erf (“de plats”) tegen Gerard (Sra) Koenen en Gerrit van den Broek. Ieder zette 10 knikkers in. Na diverse speelrondes werd ik winnaar tegen twee van die "grote" kerels. Hollend naar huis, met 30 knikkers in mijn broekzak om het grote nieuws te vertellen.
Niet iedereen kwam eerlijk aan zijn knikkers. Ik weet nog van een jongen, die altijd belangstellend naar het knikkeren stond te kijken. Vooral als er veel knikkers in het spel waren, ging hij ongemerkt op een knikker staan. Door een gat in de zool kwam de knikker in zijn schoen terecht!
Er waren nog wel andere knikkerspelletjes. Bijv. dat spelletje met een gaatje in de grond, waarin je de knikkers moest schuiven met je kromme wijsvinger en het spelletje waarbij je knikkers van een stoeptegels moest zien te rollen. Ook dit spel speelde je met twee of meer personen. Ieder legde enkele knikkers op een tegel: de pot. Van enkele meters afstand rolde je je bikkel zo dicht mogelijk bij de tegel met de knikkers. Als je knikker het dichtst bij lag mocht je beginnen om de knikkers uit de pot te gooien. Lukte dat dan mocht je doorgooien. Miste je dan was de volgende speler aan de beurt. Gooide iemand jouw bikkel uit de pot, dan kreeg deze alle knikkers die nog in de pot lagen en begon je een nieuw spelletje.
Ken je dialect.
Mak vort! Ik kan ’t nie mèr baas!
’n Kaart fats hebbe zitte.
Mott’m dor toch zien frotte!
Koeiehör of schaopehör?
Dor lupt ‘ne kruujer.
Dèn is kummeluk àngelet.
Kiek dòr! Hej pèèrt ‘m d’r uut!
D’n dieje? Die makte de pis nie lauw!
Van wie is dèn plak mais?
Kiek ‘m dor schravele.
Schiet op! Ik houd ’t niet meer!
Maar één ruiten, harten, klaveren of schoppen kaart hebben.
Moet je hem daar toch zien prutsen.
Koeiehorens of schapehorens?
Daar loopt een schooier.
Die is erg precies van aard. (‘n puntje precies )
Kijk daar! Hij gaat er vandoor!
Hem? Die maak je niks wijs!
Van wie is dat maisveld?
Kijk hem daar strompelen ( ook wel: onrustig heen en weer bewegen )
Plat proate 20
Wel ‘s ’n wiendei in de hàànd gehad? Nou dan wètte det dè raar ànvuult.
’n Perkamente velleke wor ge d’n eidoier durhin kos zien. ‘t Was van alle kàànte in te deuke. Vroeger kwam dè duk vur. De henne kreeg nog nie zò’n uutgebalanceerd voer as nou. Ons và hai in de fieftiger/sèèstiger joare net as meer minse ’n kui-j mit henne. De eier wiere elke week afgeleverd in de schuur bej Jan Jansen mar iedereen noemde’m Jan de Köster. Die schuur stut’r trouwes nog. De graas van Jan Arts tèggenòver de kantooringang van garage Kösters!
Tot in de sèèstiger jaore was dor de eierpakplets van de Roermondse Eiermijn. Dor kos iedereen zien teveul an eier kwiet en zo wàt extra’s bejverdiene. De eier wiere geteld en geschouwd: d.w.z. bòven op ‘ne lichtbak gezet en gecontroleerd op breuk, bloed- en broedspore. De zogenaamde “voel” eier! Jan de Köster hield precies bej hoeveel eier ge leverde en de wèèk dor op wierde uutbetald. ’t Gèèld záát ààlt in ’n bruin papiere zekske. Alle eier wiere op kartonnen hortjes in vierkante holte kieste gedaon en èèns in de wèèk mit ‘ne vrachtwage nor Roermund gebrocht. Die kieste wiere làtter nog lang gebruukt um van alles en nog wàt in te beware.
’t Kan goed zien det ‘r nog ergus zo’n kiest stöt.
Lòt mà wete! Dan plekke we dor ’n foto van in Globaal.
Zuij moi zien!
Ken je dialect.
Ergens ôver stute.
Is dieje kneut van ôw?
Ge kund’t licht probere.
Op ‘ne sukerstok kunde lekker lang zoebele.
Efkes flink stoeke mit dèt ding.
Ik bin ’n wèèk àn d’n driët gewèst.
Wàs sagen sie? Klötskes!
Géj mot gewoon ôw klep dichthouwe!
’n Snéj mik mit kòòje en suker.
Dor vliege ’n stel krèèj um ‘ne martkolf hin.
De betekenis staat een eind verderop.
Ken je dialect.
Ergens bewondering over hebben.( ook wel opscheppen )
Je kunt het in ieder geval proberen.
Zijn die spullen ( is die rommel ) van jou?
Op een suikerstok kun je lekker lang sabbelen.
Even flink stuiten met dat ding ( vaak met voorwerp op de grond )
Ik heb een week diaree gehad.
Grappige woordspeling: Wat zegt U? Houtjes/stammetjes.
Je moet gewoon je mond houden.
Een boterham met kaantjes en suiker.
Daar vliegen een paar kraaien om een Vlaamse gaai heen.
Plat proate 21
In een van de làtste stukskes ging het ovver knikkere. D’r was nog een àànder spel op de spulplats det in mien jeugd ger gespult wier. We noemden ‘t ” bòkspringe “
Peter Verdiek beschrieft ’t as volgt:
Bokspringen was natuurlijk ook schitterend. Eén leerling stond met de rug tegen de muur. Die mos paol staon! De andere jongens van jouw groep stonden achter elkaar krom voorover gebogen, met het hoofd tussen de benen van je voorganger. Kinderen van de andere groep sprongen om beurten op de gebogen leerlingen. Als alle tegenstanders op de ruggen zaten moest de “ bok “ enkele tellen stand houden. Lukte dat, dan werd er gewisseld. Zakte iemand door, dan mochten de springers nog een keer. Raakte iemand van de springende partij de grond of viel hij van de bok af, dan was de springende partij af en werd er gewisseld. Het ging er vaak lomp aan toe.
Er kwam ok wel taktiek béj kieëke. Wòr zette de sterkste bokke ner? Duk ààchteràn. Die han ’t mèèst te verdure! De lichte, snelle springers mosten’t urst; de zworste ’t letst! Ge mocht trouwes als springer nie vuruut krupe op d’n bok. Bèèk tègge Gruninge. Dor drèjde’t mèèstal op uut!
Umdet’r regelmatig gewonde viele, wier ’t op d’n duur verbode.
Kan zat zien det dokter Smààls àn d’n òòverkàànt dor vur gezurr’gd het!
Ken je dialect.
Dè doei ik achtermekaar.
D’n dieje? Die is flink ààchteruut geboerd!
De wei mot nog afgemakt worre.
De’s ‘nen echte fiemel.
Kiep die mangele mar in de hennekuï.
’t Koerelt in mienen buuk.
Höfte gej mar, dan zal ik wel kume.
Zo! Dor ziede wel efkes zuut mit.
Dor stòt ‘ne zoere wiend.
Héj is flink onder ’t zift dör getrokke.
Ken je dialect.
Dat doe ik meteen.
Dat heerschap? Die is er financieel behoorlijk op achteruit gegaan.
Het weiland moet nog afgerasterd worden.
Dat is een echte puntje-precies.
Kiep die bieten maar in de kippenkooi.
Het borrelt in mijn buik.
Til jij maar, dan zal ik wel kreunen.
Zo! Daar kun jij een tijdje mee vooruit.
Er staat een snijdende wind.
Hij is behoorlijk opgelicht.
Plat praote 22
Mit ‘ne néje pintol in de schoën ware wéj toen we klien ware mar wàt blej! Hoefde tèggeworrig nie mer mit an te komme. ‘ne Goeie pintol was ’n degelijk stukske vakwerk: gedrèjd uut eikehòlt en àn d’n onderkàànt vurzien van ‘ne ronde kopnagel. Wéj konde d’r ure mit speule. ’n Zwiertske ( zweepje ) was zó gemakt en mit ‘nen ààlde veter ging ‘t ’t bèèst! Ge hat wel ‘nen harden ondergrond nodig. ’t Begin was lààstig. As ge ‘m tussen de voege van ’n paar tegels klemde dan kridde’m wel an ’t drèje. Op straot op weg nor schol of op de betegelde spulplats konde wej ‘m minute lang an de gang houwe. ’t Was wèl uutkieke as ge ‘ne natte veter gebruukte. Dan kon ôwwe pintol zo mar alle kàànte opvliege! Zelfs dör ‘n ruut as ge pech hàt!
Ken je dialect.
Aowieë! Kiek uut wà ge doet!
‘nen Ààlde kel het ààlt wel wàt!
Gej doet ma moi hin hör!
En kwèèke det die vrôllie din!
Dè piës nie.
Ge heurt vort wennig pieuwkes mer.
Ons và stokte vroeger ’t fornuus mit slam.
Hàl ‘s ’n paar sleup uut de kiest.
Dèt zuk mà nie doeën as ik ôw was!
Vurrige daag kwam ik den nog tège!
Ken je dialect.
Au! Kijk uit wat je doet!
Een oude man mankeert altijd wel iets.
Jij gaat je gang maar hoor! ( soms ook misprijzend bedoeld )
En kletsen dat die dames deden!
Dat paste niet.
Je hoort tegenwoordig weinig steenuilen meer.
Onze vader stookte vroeger het fornuis met slam. ( slam was een afvalproduct uit de steenkoolmijnen; ingedikt bezinksel uit de kolenwasserij.)
Pak eens ’n paar krammen uit de kist.
Dat zou ik maar niet doen als ik jou was!
Laatst kwam ik die man nog tegen!
Plat proate 23
De ouwere onder òns zun ’t toen ze op de lèggere schôl zate nog wel gedaon hebbe. Bààndele!
’t Nederlands woord is hoepelen! Vur ’n paar kwartjes konde bej ‘ne smid van ons durp d’r ènne laote make. Wéj ginge mèèstal naor Jan Fràànse op d’n Burggraaf; ok wel Lompe Jan genoemd! Van ’n iezere staaf sméjde héj mit gloeiend vuur en hamer en aambeeld ‘ne mòje bààndel mit ‘nen lossen haok d’r béj. Dormit konde’m àn ’t rolle houwe. D’r ware jonges die d’r kei hendig in ware. B.v. dur ‘m op d’n trottoirbàànd te laote lope of in ‘ne cirkel um zich hin konde laote drèje.
Tja! Das war einmahl! Zuj de Pruus zegge!
Ken je dialect.
Ze hàn ‘m goed afgedreugd.
Ik help nie ger mit höffe.
De koeskes zaten op ’n klötje béjèn.
Wàt binde géj toch ‘ne leknaas!
Motte kieke! Die is t’r nààuw àn.
Die kerstböm zien nou al ànt ruzele.
Dè doe ik stante pé.
Zet die stuul mà wiet zat weg.
D’r zat ‘nen ulling in de duvekoi.
’t Is dikke mik tusse die twee, zèn ze.
Ken je dialect
Ze hadden hem flink afgerammeld.
Ik help niet graag mee tillen.
De biggetjes zaten op een hoopje bij elkaar.
Wat lust je toch weinig. ( Werd vaak gezegd als een kind klaargemaakt eten weigerde )
Moet je kijken! Dat is een Pietje Precies.
De naalden van de kerstbomen vallen nu al uit!
Dat doe ik meteen.
Zet die stoelen maar ver genoeg weg.
Er zat een bunzing in de duivenkooi.
Die twee zijn gek op elkaar, zeiden ze.